Mijn zus droomde als klein meisje van een poppenwagen. Ze kreeg er nooit één. Zelf noemt ze het haar grootste jeugdtrauma, maar blijvende schade hield ze er niet aan over. Haar dochter zou de mooiste poppenwagen ooit krijgen, dat dan weer wel. Helaas, ze kreeg twee jongens.
Mijn jeugd verliep rimpelloos – in poppen was ik niet geïnteresseerd – op een enkele teleurstelling na. De grootste dateert uit december 1975. Voor de eerste keer lootjes trekken met Sinterklaas op de basisschool, ik had er veel werk van gemaakt. Vol verwachting klopte mijn hart. Eén voor één werden de mooiste suprises uitgepakt tot er één pakje overbleef. Gewoon ingepakt, plat, A4-formaat, er stond geen naam op, maar het was duidelijk: die kon maar voor één persoon zijn. Woede en teleurstelling vochten om voorrang toen ik het openmaakte, er zat een jongensstripboek in. De aap en afzender kwamen snel uit de mouw. Met een lachend gezicht meldde Menno zich. Of ik wilde ruilen. Ik weet niet wat hij had gekregen, ik hield m’n rug recht. Dan maar het stripboek mee naar huis en bij het oud papier.
Veel last heb ik er niet van gehad. Wel drukte ik later mijn dochters rond Sinterklaastijd op het hart aandacht te besteden aan hun surprise, maar aan Menno dacht ik niet meer. Tot twee weken geleden. In Doesburg raakte ik tijdens het enquêteren van inwoners over sociale veiligheid in gesprek met iemand die verdacht veel leek op zijn broer. En ja hoor, hij was het. ‘Weet je wat er van Menno is geworden?’ vroeg hij. Ik moest het antwoord schuldig blijven. ‘Hij is multimiljonair.’ De jongen van mijn stripverhaal bleek een keiharde businessman te zijn geworden. ‘Hij gaat over lijken, zelfs mij, zijn bloedeigen broertje, zal hij ombrengen als hij er beter van kan worden. Google maar eens, dan zul je het zien.’ Ik heb het niet gedaan, ik geloofde hem meteen. Het zat er vroeg in. Ik wist in 1975 al dat Menno over lijken ging.